Het Academiegebouw is het hart van de Universiteit Leiden. In dit boek horen we het in elke ruimte kloppen. Soms krachtig, als het gaat over de Verlichting of verdediging van vrijheid, over helden in de wetenschap of de stencilmachines waarmee studenten in 1969 hun “aktie” voor democratisering aanslingerden. Voor andere verhalen legde Dorrit van Dalen haar oor tegen de muren van het gebouw: kleine verhalen over de tekeningen op de trap, een pedel met de slappe lach, de klokkenzolder als uitkijkpost in de Tweede Wereldoorlog, over Leidse liefde voor decorum die met grillen wordt gekruid.
-*-
Van de onderste stoel van het katheder las een woordvoerder van de Staten een decreet voor van afkeuring van Radzivyl’s gedrag, van de bovenste donderpreekte de rector de studenten toe. Door de muur drong dreigend geroffel, want buiten op het Rapenburg stond een deel van de garde du corps van prins Frederik Hendrik in volle wapenen, met vliegende vaandels en slaande trommels de terechtwijzing kracht bij te zetten.
-*-
“En geloof het of niet, op een dag kwam ze trillend uit het Groot Auditorium want ze had een geest gezien van een vrouw met wit haar en een kind op de arm. […] Elk jaar is er een conferentie van juristen in zaal I. Op een middag zat ik daar even achterin. Opeens gaat een dame pal voor me: ‘Oeh! oeh!’ en ze staat op en rent de gang op. En even later de vrouw die naast haar zat. Ook ‘Oeh! oeh!’, ook de gang op. Ik erachteraan, ik vroeg wat er aan de hand was. Ja, wat denk je. Ze hadden allebei een geest gezien van een vrouw met wit haar met een kind op de arm.”